yat karoṣi yad aśnāsi, yaj juhoṣi dadāsi yat
yat tapasyasi kaunteya, tat kuruṣva mad-arpaṇam
Het is ieders plicht om zijn leven zo in te richten, dat hij Kṛṣṇa in geen enkele omstandigheid zal vergeten. Iedereen moet werken om lichaam en ziel bij elkaar te houden, en wat Kṛṣṇa hier aanbeveelt, is dat men voor Hem werkt. Iedereen moet iets eten om in leven te blijven; men moet daarom de overblijfselen van het voedsel aanvaarden dat aan Kṛṣṇa geofferd is. Elk beschaafd persoon moet een of andere religieuze, ritualistische ceremonie verrichten en daarom raadt Kṛṣṇa aan het voor Hem te doen; dit wordt arcana genoemd. Iedereen heeft de neiging om uit vrijgevigheid iets weg te geven; Kṛṣṇa zegt: ‘Geef het aan Mij,’ wat betekent dat alle financiële overschotten die iemand verzamelt, gebruikt moeten worden om de ontwikkeling van de beweging voor Kṛṣṇa-bewustzijn te bevorderen.
Tegenwoordig zijn mensen zeer geïnteresseerd in het proces van meditatie, dat in dit tijdperk niet praktisch is. Maar als iemand zich erin oefent om vierentwintig uur per dag op Kṛṣṇa te mediteren door de Hare Kṛṣṇa-mantra op zijn meditatiekralen te chanten, dan is hij beslist de grootste beoefenaar van meditatie en de grootste yogī, zoals in het zesde hoofdstuk van de Bhagavad-gītā werd bevestigd.