kasmāc ca te na nameran mahātman
garīyase brahmaṇo ’py ādi-kartre
ananta deveśa jagan-nivāsa
tvam akṣaraṁ sad-asat tat paraṁ yat
Door zijn eerbetuigingen te brengen laat Arjuna hier zien dat Kṛṣṇa vererenswaardig is voor iedereen. Kṛṣṇa is alomtegenwoordig en Hij is de ziel van iedere ziel. Arjuna spreekt Kṛṣṇa aan met mahātmā, wat betekent dat Hij het grootmoedigst is en onbegrensd. Ananta betekent dat er niets is wat niet beïnvloed of bedekt wordt door de energie van de Allerhoogste Heer, en deveśa betekent dat Hij de bestuurder van alle halfgoden is en boven hen allemaal staat. Hij is de toevlucht van het hele universum. Arjuna vond het gepast dat alle perfecte levende wezens en machtige halfgoden hun respectvolle eerbetuigingen aan Kṛṣṇa brachten, omdat niemand groter is dan Hij. Arjuna zegt met nadruk dat Kṛṣṇa groter is dan Brahmā, omdat Brahmā door Hem geschapen is. Brahmā werd geboren uit de lotusstengel die uit de navel van Garbhodaka-śāyī Viṣṇu, de volkomen expansie van Kṛṣṇa, groeide; daarom moeten Brahmā en Heer Śiva, die uit Brahmā voortkwam, en alle andere halfgoden hun respectvolle eerbetuigingen aan Kṛṣṇa brengen. In het Śrīmad-Bhāgavatam wordt verklaard dat de Heer door Heer Śiva, Brahmā en de andere halfgoden gerespecteerd wordt.
Het woord ‘akṣaram’ is zeer belangrijk, omdat deze materiële schepping onderhevig is aan vernietiging, maar de Heer staat boven deze materiële schepping. Hij is de oorzaak van alle oorzaken en als zodanig staat Hij niet alleen boven alle geconditioneerde zielen in deze materiële natuur, maar ook boven de materiële kosmos zelf. Hij is daarom de algrote Allerhoogste.