dātavyam iti yad dānaṁ, dīyate ’nupakāriṇe
deśe kāle ca pātre ca, tad dānaṁ sāttvikaṁ smṛtam
In de Vedische literatuur wordt aangeraden om vrijgevig te zijn tegenover iemand die zich bezighoudt met spirituele activiteiten. Het wordt niet aangeraden om vrijgevig te zijn zonder onderscheid te maken; spirituele volmaaktheid moet altijd een punt van overweging zijn. Daarom wordt aangeraden om vrijgevig te zijn in pelgrimsoorden en op een maans of zonsverduistering of aan het eind van de maand of aan een gekwalificeerde brāhmaṇa of vaiṣṇava (toegewijde) of in tempels. Zulke vrijgevigheid moet vrij zijn van het verlangen naar beloning. Liefdadigheid voor de armen komt soms voort uit medelijden, maar wanneer een arme geen waardig persoon is om barmhartig voor te zijn, dan is er geen sprake van spirituele vooruitgang. Met andere woorden, vrijgevigheid zonder onderscheid te maken tussen personen, wordt in de Vedische literatuur niet aangeraden.