Listen to Sloka 1

sañjaya uvāca

taḿ tathā kṛpayāviṣṭam aśru-pūrṇākulekṣaṇam

viṣīdantam idaḿ vākyam uvāca madhusūdanaḥ

Sañjaya zei: Toen Hij Arjuna vol mededogen, terneergeslagen en met zijn ogen vol tranen zag zitten, sprak Madhusüdana, Kṛṣṇa,, de volgende woorden.

  Listen to Sloka 2

śrī-bhagavān uvāca

kutas tvā kaśmalam idaḿ viṣame samupasthitam

anārya-juṣṭam asvargyam akīrti-karam arjuna

De Allerhoogste Persoonlijkheid Gods zei: Mijn beste Arjuna, waar komen deze onzuiverheden vandaan? Ze passen helemaal niet bij iemand die de waarde van het leven kent. Ze leiden niet tot hogere planeten, maar tot schande.

Listen to Sloka 3

klaibyaḿ mā sma gamaḥ pārtha naitat tvayy upapadyate

kṣudraḿ hṛdaya-daurbalyaḿ tyaktvottiṣṭha parantapa

O zoon van Pṛthā, geef niet toe aan deze onterende zwakheid. Het past je niet. Zet deze kleingeestige lafhartigheid van je af en sta op, o bedwinger van de vijand.

Listen to Sloka 4

arjuna uvāca

kathaḿ bhīṣmam ahaḿ saḿkhye droṇaḿ ca madhusūdana

iṣubhiḥ pratiyotsyāmi pūjārhāv arisūdana

Arjuna zei; O doder van Madhu (Krsna) ,hoe kan ik de aanval in de strijd beantwoorden door pijlen af te schieten op mannen als Bhisma en Drona ,aan wie ik de hoogste eerbied verschuldigd bent?

  Listen to Sloka 5

gurūn ahatvā hi mahānubhāvāñ

śreyo bhoktuḿ bhaikṣyam apīha loke

hatvārtha-kāmāḿs tu gurūn ihaiva

bhuñjīya bhogān rudhira-pradigdhān

Het is beter om in deze wereld als bedelaar te leven, dan om te leven ten koste van de levens van grote zielen, die mijn leraren zijn. Ook al verlangen ze naar materieel gewin, toch blijven ze mijn meerderen. Wanneer zij gedood worden, zal alles waarvan we genieten, besmeurd zijn met bloed.

Listen to Sloka 6

na caitad vidmaḥ kataran no garīyo

yad vā jayema yadi vā no jayeyuḥ

yān eva hatvā na jijīviṣāmas

te’vasthitāḥ pramukhe dhārtarāṣṭrāḥ

Ook weten we niet wat beter is , de zoons van Dhrtarastra overwinnen of door hen overwonnen worden. Doden was ze , dan kunnen we het beter niet overleven . Nu staan ze voor ons op het slagveld.

Listen to Sloka 7

kārpaṇya-doṣopahata-svabhāvaḥ

pṛcchāmi tvāḿ dharma-saḿmūḍha-cetāḥ

yac chreyaḥ syān niścitaḿ brūhi tan me

śiṣyas te’haḿ śādhi māḿ tvāḿ prapannam

Ik weet niet meer wat mijn plicht is en ben door een vrekkige zwakheid mijn evenwicht kwijt. In deze toestand vraag ik Je me met zekerheid te vertellen wat het beste voor me is. Ik ben nu Je leerling en geef me volkomen aan Je over. Alsjeblieft, onderricht me.

Listen to Sloka 8

na hi prapaśyāmi mamāpanudyād

yac chokam ucchoṣaṇam indriyāṇām

avāpya bhūmāv asapatnam ṛddhaḿ

rājyaḿ surāṇām api cādhipatyam

Ik weet niet hoe ik dit verdriet, dat mijn zintuigen alle kracht ontneemt, kan verdrijven. Ik zal het niet kunnen verdrijven, zelfs al verwerf ik een welvarend en onbetwist koninkrijk op aarde met macht zoals de halfgoden in de hemel..

Listen to Sloka 9

sañjaya uvāca

evam uktvā hṛṣīkeśaḿ guḍākeśaḥ parantapaḥ

na yotsya iti govindam uktvā tūṣṇīḿ babhūva ha

Sañjaya zei; Nadat Hij deze woorden gesproken had, zei Arjuna, de bedwinger van de vijand, tot Kṛṣṇa: ‘Govinda, ik zal niet strijden’, en zweeg.

Listen to Sloka 10

tam uvāca hṛṣīkeśaḥ prahasann iva bhārata

senayor ubhayor madhye viṣīdantam idaḿ vacaḥ

Op dat moment, o afstammeling van Bharata, sprak Kṛṣṇa te midden van beide legers glimlachend de volgende woorden tot Arjuna, die door verdriet was overmand.

Listen to Sloka 11

śrī-bhagavān uvāca

aśocyān anvaśocas tvaḿ prajñā-vādāḿś ca bhāṣase

gatāsūn agatāsūḿś ca nānuśocanti paṇḍitāḥ

De Allerhoogste Persoonlijkheid Gods zei: Hoewel je geleerde woorden spreekt, treur je om iets wat het treuren niet waard is. Zij die wijs zijn, treuren noch om de levenden noch om de doden.

Listen to Sloka 12

na tv evāhaḿ jātu nāsaḿ na tvaḿ neme janādhipāḥ

na caiva na bhaviṣyāmaḥ sarve vayam ataḥ param

Nooit was er een tijd dat Ik niet bestond, noch jij noch al deze koningen; noch zal ook maar een van ons in de toekomst ophouden te bestaan.

Listen to Sloka 13

dehino’smin yathā dehe kaumāraḿ yauvanaḿ jarā

tathā dehāntara-prāptir dhīras tatra na muhyati

Zoals de belichaamde ziel in dit lichaam geleidelijk van kinderjaren over gaat naar jeugd en ouderdom, zo gaat ze bij de dood naar een ander lichaam over. Een zelfverwerkelijkte ziel raakt door zon verandering niet uit haar overwicht.

Listen to Sloka 14

mātrā-sparśās tu kaunteya śītoṣṇa-sukha-duḥkha-dāḥ

āgamāpāyino’nityās tāḿs titikṣasva bhārata

O zoon van Kunti, het afwisselend komen en gaan van geluk en verdriet, is als het komen en gaan van zomer en winter. Ze zijn het gevolg van zintuiglijke waarneming, o afstammeling van Bharata, en men moet ze onbewogen leren verdragen.

Listen to Sloka 15

yaḿ hi na vyathayanty ete puruṣaḿ puruṣarṣabha

sama-duḥkha-sukhaḿ dhīraḿ so’mṛtatvāya kalpate

O beste onder de mensen [Arjuna], wie onverstoorbaar is in vreugde en verdriet en in beide omstandigheden standvastig blijft, is zeker geschikt voor bevrijding.

Listen to Sloka 16

nāsato vidyate bhāvo nābhāvo vidyate sataḥ

ubhayor api dṛṣṭo’ntas tv anayos tattvadarśibhiḥ

O beste onder de mensen [Arjuna], wie onverstoorbaar is in vreugde en verdriet en in beide omstandigheden standvastig blijft, is zeker geschikt voor bevrijding.

Listen to Sloka 17

avināśi tu tad viddhi yena sarvam idaḿ tatam

vināśam avyayasyāsya na kaścit kartum arhati

Weet dat datgene waarvan het hele lichaam doordrongen is, onvernietigbaar is. Niemand kan die onvergankelijke ziel vernietigen.

Listen to Sloka 18

antavanta ime dehā nityasyoktāḥ śarīriṇaḥ

anāśino’prameyasya tasmād yudhyasva bhārata

Het materiele lichaam van het onvernietigbare, onmeetbare en eeuwige levend wezen zal zeker vergaan. Strijd daarom, o afstammeling van Bharata.

Listen to Sloka 19

ya enaḿ vetti hantāraḿ yaś cainaḿ manyate hatam

ubhau tau na vijānīto nāyaḿ hanti na hanyate.

Noch degene die denkt dat het levend wezen kan doden, noch degene die denkt dat het gedood kan worden, bezit kennis, want het zelf doodt niet en kan niet worden gedood.

Listen to Sloka 20

na jāyate mriyate vā kadācin

nāyaḿ bhūtvā bhavitā vā na bhūyaḥ

ajo nityaḥ śāśvato’yaḿ purāṇo

na hanyate hanyamāne śarīre

Voor de ziel bestaat er op geen enkel tijdstip geboorte of dood. Ze is niet ontstaan, ze ontstaat niet en ze zal niet ontstaan. Ze is ongeboren, eeuwig, oorspronkelijk en permanent. Ze wordt niet gedood wanneer het lichaam wordt gedood.

Listen to Sloka 21

vedāvināśinaḿ nityaḿ ya enam ajam avyayam

kathaḿ sa puruṣaḥ pārtha kaḿ ghātayati hanti kam

O Pärtha, hoe kan iemand die weet dat de ziel onvernietigbaar, eeuwig, ongeboren en onveranderlijk is, een ander doden of tot doden aanzetten?

Listen to Sloka 22

vāsāḿsi jīrṇāni yathā vihāya

navāni gṛhṇāti naro’parāṇi

tathā śarīrāṇi vihāya jīrṇāni

anyāni saḿyāti navāni dehī

Zoals iemand zijn oude ,versleten kleren wegdoet en zich in nieuwe steekt, laat de ziel het oude,nutteloze lichaam achter en hult zich in een nieuw.

Listen to Sloka 23

nainaḿ chindanti śastrāṇi nainaḿ dahati pāvakaḥ

na cainaḿ kledayanty āpo na śoṣayati mārutaḥ

De ziel kan nooit en door geen enkel wapen in stukken gesneden worden en kan niet door vuur worden verbrand, door water worden bevochtigd of door de wind worden verdroogd.

Listen to Sloka 24

acchedyo’yam adāhyo’yam akledyo’śoṣya eva ca

nityaḥ sarva-gataḥ sthāṇur acalo’yaḿ sanātanaḥ

Deze individuele ziel is onbreekbaar, onoplosbaar en kan verbrand noch verdroogd worden. Ze is onsterfelijk, overal aanwezig, onveranderlijk, onbeweegbaar en eeuwig dezelfde.

Listen to Sloka 25

avyakto’yam acintyo’yam avikāryo’yam ucyate

tasmād evaḿ viditvainaḿ nānuśocitum arhasi

Er wordt gezegd dat de ziel onzichtbaar, onvoorstelbaar en onveranderlijk is. Wanneer je dit weet, moet je niet om het lichaam treuren.

Listen to Sloka 26

atha cainaḿ nitya-jātaḿ nityaḿ vā manyase mṛtam

tathāpi tvaḿ mahā-bāho naivaḿ śocitum arhasi.

Wanneer je daarentegen denkt dat de ziel [of de levenssymptomen] altijd geboren wordt en voorgoed sterft, dan heb je nog geen reden tot treuren, o sterkarmige.

Listen to Sloka 27

jātasya hi dhruvo mṛtyur dhruvaḿ janma mṛtasya ca

tasmād aparihārye’rthe na tvaḿ śocitum arhasi

Wie geboren is, zal zeker sterven en wordt na de dood zeker weer geboren. Je moet daarom tijdens de onvermijdelijke vervulling van je plicht niet treuren.

Listen to Sloka 28

avyaktādīni bhūtāni vyakta-madhyāni bhārata

avyakta-nidhanāny eva tatra kā paridevanā

Alle geschapen wezens zijn aanvankelijk ongemanifesteerd, in hun tussentoestand zijn ze gemanifesteerd en wanneer ze worden vernietigd zijn ze opnieuw ongemanifesteerd. Wat valt er dus te treuren?

Listen to Sloka 29

āścarya-vat paśyati kaścid enam

āścarya-vad vadati tathaiva cānyaḥ

āścarya-vac cainam anyaḥ śṛṇoti

śrutvāpy enaḿ veda na caiva kaścit

Sommigen zien dat de ziel verbazingwekkend is, sommigen beschrijven haar als verbazingwekkend en sommigen horen dat ze verbazingwekkend is, terwijl anderen, zelfs wanneer ze over haar gehoord hebben, helemaal niets van haar begrijpen.

Listen to Sloka 30

dehī nityam avadhyo’yaḿ dehe sarvasya bhārata

tasmāt sarvāṇi bhūtāni na tvaḿ śocitum arhasi

O afstammeling van Bharata, degene die in het lichaam verblijft, kan nooit worden gedood. Daarom hoef je om geen enkel levend wezen te treuren.

Listen to Sloka 31

sva-dharmam api cāvekṣya na vikampitum arhasi

dharmyād dhi yuddhāc chreyo’nyat kṣatriyasya na vidyate

Omdat je voorgeschreven plicht die van een kṣatriya is, zou je ervan doordrongen moeten zijn dat er voor jou geen betere bezigheid is dan te strijden volgens religieuze principes; er is dus geen reden tot aarzelen.

Listen to Sloka 32

yadṛcchayā copapannaḿ svargadvāram apāvṛtam

sukhinaḥ kṣatriyāḥ pārtha labhante yuddham īdṛśam

O Pärtha, fortuinlijk zijn de kṣatriya aan wie zich zulke gelegenheden om te strijden voordoen zonder dat ze daarnaar op zoek waren, want de deuren van de hemelse planeten gaan zo voor hen open

Listen to Sloka 33

atha cet tvam imaḿ dharmyaḿ saḿgrāmaḿ na kariṣyasi

tataḥ sva-dharmaḿ kīrtiḿ ca hitvā pāpam avāpsyasi

Vervul je daarentegen je religieuze plicht om te strijden niet, dan zul je door je plichten te verwaarlozen zeker zonden begaan en daardoor je reputatie als strijder verliezen.

Listen to Sloka 34

akīrtiḿ cāpi bhūtāni kathayiṣyanti te’vyayām

saḿbhāvitasya cākīrtir maraṇād atiricyate

De mensen zullen altijd schande van je spreken en voor eerbiedwaardige personen is schande erger dan de dood.

Listen to Sloka 35

bhayād raṇād uparataḿ maḿsyante tvāḿ mahā-rathāḥ

yeṣāḿ ca tvaḿ bahu-mato bhūtvā yāsyasi lāghavam

De grote legeraanvoerders, die altijd een hoge achting voor je naam en eer hadden, zullen denken dat je het slagveld enkel en alleen uit angst hebt verlaten en zullen je daarom onbeduidend vinden.

Listen to Sloka 36

avācya-vādāḿś ca bahūn vadiṣyanti tavāhitāḥ

nindantas tava sāmarthyaḿ tato duḥkhataraḿ nu kim

Je vijanden zullen je met vele smalende woorden belasteren en je bekwaamheid bespotten. Wat kan er pijnlijker voor je zijn dan dat?

Listen to Sloka 37

hato vā prāpsyasi svargaḿ jitvā vā bhokṣyase mahīm

tasmād uttiṣṭha kaunteya yuddhāya kṛta-niścayaḥ

O zoon van Kunti, óf je wordt op het slagveld gedood en je bereikt de hemelse planeten, óf je wint de strijd en geniet van je koninkrijk hier op aarde. Wees daarom vastberaden en sta op en strijd.

Listen to Sloka 38

sukha-duḥkhe same kṛtvā lābhālābhau jayājayau

tato yuddhāya yujyasva naivaḿ pāpam avāpsyasi

Strijd om het strijden zelf, zonder te denken aan geluk of verdriet, winst of verlies, overwinning of nederlaag; wanneer je zo handelt, zul je nooit tot zonden vervallen.

Listen to Sloka 39

eṣā te’bhihitā sāḿkhye buddhir yoge tv imāḿ śṛṇu

buddhyā yukto yayā pārtha karma-bandhaḿ prahāsyasi

Tot dusver heb Ik je deze kennis op analytische wijze uitgelegd; luister nu hoe Ik haar omschrijf met betrekking tot het verrichten van activiteiten die geen karma opleveren. O zoon van Pṛthā, handel je volgens deze kennis, dan kun je jezelf bevrijden van de gebondenheid die veroorzaakt wordt door activiteiten.

Listen to Sloka 40

nehābhikrama-nāśo’sti pratyavāyo na vidyate

svalpam apy asya dharmasya trāyate mahato bhayāt

Dit streven kent geen verlies noch vermindering en een kleine vooruitgang op dit pad kan iemand voor het grootste gevaar behoeden.

Listen to Sloka 41

vyavasāyātmikā buddhir ekeha kuru-nandana

bahu-śākhā hy anantāś ca buddhayo’vyavasāyinām

Zij die zich op dit pad bevinden zijn vastberaden en richten zich op een doel. Maar de intelligentie van hen die aarzelen, O geliefd kind van de Kuru’s, is wijdvertakt.

Listen to Sloka 42

yām imāḿ puṣpitāḿ vācaḿ pravadanty avipaścitaḥ

veda-vāda-ratāḥ pārtha nānyad astīti vādinaḥ

Mensen met weinig kennis zijn zeer gehecht aan de bloemrijke taal van de veda’s, die verschillende soorten resultaatgerichte activiteiten aanraden om bevorderd te worden naar de hemelse planeten voor een aanzienlijke geboorte, macht enzovoort. Omdat ze naar zinsbevrediging en een weelderig leven verlangen, beweren ze dat er daarbuiten niets anders bestaat.

Listen to Sloka 43

kāmātmānaḥ svarga-parā janma-karma-phala-pradām

kriyā-viśeṣa-bahulāḿ bhogaiśvarya-gatiḿ prati

Zij die te gehecht zijn aan zinsbevrediging en materiele rijkdommen en die verward raken door zulke dingen, zullen in hun geest niet de vastberaden overtuiging ontwikkelen om de Allerhoogste Heer toegewijd te dienen.

Listen to Sloka 44

bhogaiśvarya-prasaktānāḿ tayāpahṛta-cetasām

vyavasāyātmikā buddhiḥ samādhau na vidhīyate

Degene die te zeer aan zingenot en aardse weelde hangen en hierdoor verward van geest zijn , komen niet tot het vaste besluit de Allerhoogste toegewijd te dienen.

Listen to Sloka 45

traiguṇya-viṣayā vedā nistraiguṇyo bhavārjuna

nirdvandvo nitya-sattva-stho niryoga-kṣema ātmavān

De veda’s spreken vooral over de drie hoedanigheden van de materiele natuur. O Arjuna, ontstijg aan deze drie hoedanigheden. Raak bevrijd van alle dualiteiten en van alle bezorgdheid om winst of veiligheid en wees verankerd in het zelf.

Listen to Sloka 46

yāvān artha udapāne sarvataḥ saḿplutodake

tāvān sarveṣu vedeṣu brāhmaṇasya vijānataḥ

Alle doeleinden die door een kleine waterbron worden gediend, kunnen in een keer worden gediend door een groot waterreservoir. Op dezelfde manier kan elk resultaat van het volgen van de veda’s verkregen worden door iemand die hun werkelijke bedoeling kent.

Listen to Sloka 47

karmaṇy evādhikāras te mā phaleṣu kadācana

mā karma-phala-hetur bhūr mā te sańgo’stv akarmaṇi

Je hebt het recht om je voorgeschreven plicht te verrichten, maar je hebt geen recht op de vruchten ervan. Zie jezelf nooit als de oorzaak van de resultaten van je activiteiten en wees nooit gehecht aan het niet vervullen van je plicht.

Listen to Sloka 48

yoga-sthaḥ kuru karmāṇi sańgaḿ tyaktvā dhanaḿjaya

siddhy-asiddhyoḥ samo bhūtvā samatvaḿ yoga ucyate

O Arjuna, wees onwankelbaar in het vervullen van je plicht en geef alle gehechtheid aan succes en falen op. Zulke gelijkmoedigheid wordt yoga genoemd.

Listen to Sloka 49

dūreṇa hy avaraḿ karma buddhi-yogād dhanaḿjaya

buddhau śaraṇam anviccha kṛpaṇāḥ phala-hetavaḥ

O Dhanaïjaya, hou alle weerzinwekkende activiteiten op een grote afstand door devotionele dienst en geef je in dat bewustzijn volledig over aan de Heer. Zij die naar de vruchten van hun activiteiten verlangen zijn gierigaards.

Listen to Sloka 50

buddhi-yukto jahātīha ubhe sukṛta-duṣkṛte

tasmād yogāya yujyasva yogaḥ karmasu kauśalam

Wie devotionele dienst verricht, bevrijdt zichzelf nog in dit leven van reacties op zowel goede als slechte daden. Beoefen daarom yoga, de kunst van al het handelen.

Listen to Sloka 51

karmajaḿ buddhi-yuktā hi phalaḿ tyaktvā manīṣiṇaḥ

janma-bandha-vinirmuktāḥ padaḿ gacchanty anāmayam

Door op die manier devotionele dienst aan de Heer te verrichten, ontdoen grote wijzen en toegewijden zich van de resultaten van hun activiteiten in de materiele wereld. Zo raken ze bevrijd uit de kringloop van geboorte en dood en bereiken ze de plaats die vrij is van alle ellende [door terug te gaan naar God].

Listen to Sloka 52

yadā te moha-kalilaḿ buddhir vyatitariṣyati

tadā gantāsi nirvedaḿ śrotavyasya śrutasya ca

Wanneer je intelligentie uit het dichte woud van verwarring tevoorschijn is gekomen, zul je onverschillig staan tegenover alles wat gehoord is en alles wat zal worden gehoord.

Listen to Sloka 53

śruti-vipratipannā te yadā sthāsyati niścalā

samādhāv acalā buddhis tadā yogam avāpsyasi

Wanneer je geest niet langer verstoord is door de bloemrijke taal van de veda’s en onbeweeglijk blijft in de concentratie van zelfrealisatie, dan zul je het goddelijke bewustzijn bereikt hebben.

Listen to Sloka 54

arjuna uvāca

sthita-prajñasya kā bhāṣā samādhisthasya keśava

sthita-dhīḥ kiḿ prabhāṣeta kim āsīta vrajeta kim

Arjuna zei: O Kṛṣṇa, wat zijn de kenmerken van iemand van wie het bewustzijn op die manier van het transcendentale vervuld is? Hoe spreekt hij en wat is zijn taalgebruik? Hoe zit hij en hoe loopt hij?

Listen to Sloka 55

śrī-bhagavān uvāca

prajahāti yadā kāmān sarvān pārtha manogatān

ātmany evātmanā tuṣṭaḥ sthita-prajñas tadocyate

De Allerhoogste Persoonlijkheid Gods zei: O Pärtha, wanneer iemand het verlangen naar alle soorten van zinsbevrediging, die voortkomen uit gedachtespinsels, opgeeft en wanneer de geest, daardoor gezuiverd, alleen voldoening vindt in het zelf, dan wordt van hem gezegd dat hij zich in zuiver transcendentaal bewustzijn bevindt.

Listen to Sloka 56

duḥkheṣv anudvigna-manāḥ sukheṣu vigata-spṛhaḥ

vīta-rāga-bhaya-krodhaḥ sthitadhīr munir ucyate

Wiens geest niet verstoord raakt te midden van de drie soorten leed of wie zich niet verheugt tijdens geluk en wie vrij is van gehechtheid, angst en woede, wordt een wijze met een onwankelbare geest genoemd.

Listen to Sloka 57

yaḥ sarvatrānabhisnehas tat tat prāpya śubhāśubham

nābhinandati na dveṣṭi tasya prajñā pratiṣṭhitā

Wie onbewogen blijft te midden van al het goede en kwade dat hem in de materiele wereld toekomt, zonder het te verheerlijken of te verachten, staat onwankelbaar in volmaakte kennis..

Listen to Sloka 58

yadā saḿharate cāyaḿ kūrmo’ńgānīva sarvaśaḥ

indriyāṇīndriyārthebhyas tasya prajñā pratiṣṭhitā

Wie in staat is zijn zintuigen van de zinsobjecten terug te trekken zoals de schildpad zijn ledematen intrekt onder zijn schild, staat onwankelbaar in volmaakt bewustzijn.

Listen to Sloka 59

viṣayā vinivartante nirāhārasya dehinaḥ

rasa-varjaḿ raso’py asya paraḿ dṛṣṭvā nivartate

Hoewel de belichaamde ziel van zinnelijk genot weerhouden kan worden, blijft de smaak voor zinsobjecten bestaan. Maar wanneer ze zulke bezigheden opgeeft omdat ze een hogere smaak ervaart, is ze onwankelbaar in haar bewustzijn.

Listen to Sloka 60

yatato hy api kaunteya puruṣasya vipaścitaḥ

indriyāṇi pramāthīni haranti prasabhaḿ manaḥ

De zintuigen zijn zo sterk en onstuimig, o Arjuna, dat ze zelfs de geest van een wijsgerig persoon die zich inspant ze te beheersen, met geweld kunnen meesleuren.

Listen to Sloka 61

tāni sarvāṇi saḿyamya yukta āsīta mat-paraḥ

vaśe hi yasyendriyāṇi tasya prajñā pratiṣṭhitā

Wie zijn zintuigen beheerst en volledig in bedwang houdt en zijn bewustzijn op Mij richt, wordt een mens van onwankelbare intelligentie genoemd.

Listen to Sloka 62

dhyāyato viṣayān puḿsaḥ sańgas teṣūpajāyate

sańgāt saḿjāyate kāmaḥ kāmāt krodho’bhijāyate

Door zijn aandacht op de zinsobjecten te richten, raakt men aan ze gehecht; uit zulke gehechtheid ontwikkelt zich lust en uit lust ontstaat woede.

Listen to Sloka 63

krodhād bhavati saḿmohaḥ saḿmohāt smṛti-vibhramaḥ

smṛti-bhraḿśād buddhi-nāśo buddhi-nāśāt praṇaśyati

Uit woede komt volslagen illusie voort en illusie veroorzaakt geheugenverwarring. Wanneer het geheugen verward is, gaat de intelligentie verloren en is de intelligentie eenmaal verloren, dan valt men terug in het materiele moeras.

Listen to Sloka 64

rāga-dveṣa-viyuktais tu viṣayān indriyaiś caran

ātma-vaśyair vidheyātmā prasādam adhigacchati

Maar wie vrij is van alle gehechtheid en afkeer en in staat is zijn zintuigen met regulerende principes van vrijheid te beheersen, kan de volledige genade van de Heer krijgen.

Listen to Sloka 65

prasāde sarva-duḥkhānāḿ hānir asyopajāyate

prasanna-cetaso hy āśu buddhiḥ paryavatiṣṭhate

Voor wie zo volkomen tevreden is [in Kṛṣṇa-bewustzijn], bestaat de drievoudige ellende van het materiele bestaan niet meer. Met zo’n tevreden bewustzijn zal iemands intelligentie snel doelgericht zijn.

Listen to Sloka 66

nāsti buddhir ayuktasya na cāyuktasya bhāvanā

na cābhāvayataḥ śāntir aśāntasya kutaḥ sukham

Wie niet verbonden is met de Allerhoogste [door Kṛṣṇa-bewustzijn], kan geen transcendentale intelligentie en geen onbewogen geest hebben, zonder welke vrede onmogelijk is. En hoe kan er geluk bestaan zonder vrede?

Listen to Sloka 67

indriyāṇāḿ hi caratāḿ yan mano’nuvidhīyate

tad asya harati prajñāḿ vāyur nāvam ivāmbhasi

Zoals een boot op het water meegevoerd wordt door een sterke wind, zo kan zelfs een van de ronddolende zintuigen waarop de geest zich richt, iemands intelligentie meevoeren.

Listen to Sloka 68

tasmād yasya mahā-bāho nigṛhītāni sarvaśaḥ

indriyāṇīndriyārthebhyas tasya prajñā pratiṣṭhitā

Wie zijn zintuigen van de zinsobjecten kan weerhouden, o sterkarmige, is daarom zeker iemand met een onwankelbare intelligentie.

Listen to Sloka 69

yā niśā sarva-bhūtānāḿ tasyāḿ jāgarti saḿyamī

yasyāḿ jāgrati bhūtāni sā niśā paśyato muneḥ

Wat nacht is voor alle levende wezens, is de tijd van ontwaken voor iemand met zelfbeheersing. En wat voor alle wezens de tijd van ontwaken is, is nacht voor de wijze die bezig is met zelfbeschouwing.

Listen to Sloka 70

āpūryamāṇam acala-pratiṣṭhaḿ

samudram āpaḥ praviśanti yadvat

tadvat kāmā yaḿ praviśanti sarve

sa śāntim āpnoti na kāma-kāmī

Alleen iemand die niet verstoord wordt door de onophoudelijke stroom van verlangens—die als rivieren in de oceaan stromen, die zelf voortdurend gevuld wordt, maar altijd rustig blijft—kan vrede vinden, maar degene die zulke verlangens probeert te vervullen niet.

Listen to Sloka 71

vihāya kāmān yaḥ sarvān pumāḿś carati niḥspṛhaḥ

nirmamo nirahaḿkāraḥ sa śāntim adhigacchati

Wie alle verlangens naar zinsbevrediging heeft opgegeven, wie een leven vrij van verlangens leidt, wie alle bezitsdrang heeft opgegeven en vrij is van vals ego—alleen hij kan werkelijke vrede vinden. vinden

Listen to Sloka 72

eṣā brāhmī sthitiḥ pārtha naināḿ prāpya vimuhyati

sthitvāsyām anta-kāle’pi brahma-nirvāṇam ṛcchati

Dat is de spirituele en goddelijke levenswijze, en wie deze heeft bereikt, zal niet meer verward zijn. Wanneer iemand zich zelfs op het moment van de dood in die toestand bevindt, kan hij het koninkrijk van God binnengaan.

 

EINDE HOOFDSTUK 2 SAMENVATTING VAN DE GITA