Sanskrita Slokas
Nederlandse vertaling
sañjaya uvāca
taḿ tathā kṛpayāviṣṭam aśru-pūrṇākulekṣaṇam
viṣīdantam idaḿ vākyam uvāca madhusūdanaḥ
Sañjaya zei: Toen Hij Arjuna vol mededogen, terneergeslagen en met zijn ogen vol tranen zag zitten, sprak Madhusüdana, Kṛṣṇa,, de volgende woorden.
śrī-bhagavān uvāca
kutas tvā kaśmalam idaḿ viṣame samupasthitam
anārya-juṣṭam asvargyam akīrti-karam arjuna
De Allerhoogste Persoonlijkheid Gods zei: Mijn beste Arjuna, waar komen deze onzuiverheden vandaan? Ze passen helemaal niet bij iemand die de waarde van het leven kent. Ze leiden niet tot hogere planeten, maar tot schande.
klaibyaḿ mā sma gamaḥ pārtha naitat tvayy upapadyate
kṣudraḿ hṛdaya-daurbalyaḿ tyaktvottiṣṭha parantapa
O zoon van Pṛthā, geef niet toe aan deze onterende zwakheid. Het past je niet. Zet deze kleingeestige lafhartigheid van je af en sta op, o bedwinger van de vijand.
arjuna uvāca
kathaḿ bhīṣmam ahaḿ saḿkhye droṇaḿ ca madhusūdana
iṣubhiḥ pratiyotsyāmi pūjārhāv arisūdana
Arjuna zei; O doder van Madhu (Krsna) ,hoe kan ik de aanval in de strijd beantwoorden door pijlen af te schieten op mannen als Bhisma en Drona ,aan wie ik de hoogste eerbied verschuldigd bent?
gurūn ahatvā hi mahānubhāvāñ
śreyo bhoktuḿ bhaikṣyam apīha loke
hatvārtha-kāmāḿs tu gurūn ihaiva
bhuñjīya bhogān rudhira-pradigdhān
Het is beter om in deze wereld als bedelaar te leven, dan om te leven ten koste van de levens van grote zielen, die mijn leraren zijn. Ook al verlangen ze naar materieel gewin, toch blijven ze mijn meerderen. Wanneer zij gedood worden, zal alles waarvan we genieten, besmeurd zijn met bloed.
na caitad vidmaḥ kataran no garīyo
yad vā jayema yadi vā no jayeyuḥ
yān eva hatvā na jijīviṣāmas
te’vasthitāḥ pramukhe dhārtarāṣṭrāḥ
Ook weten we niet wat beter is , de zoons van Dhrtarastra overwinnen of door hen overwonnen worden. Doden was ze , dan kunnen we het beter niet overleven . Nu staan ze voor ons op het slagveld.
kārpaṇya-doṣopahata-svabhāvaḥ
pṛcchāmi tvāḿ dharma-saḿmūḍha-cetāḥ
yac chreyaḥ syān niścitaḿ brūhi tan me
śiṣyas te’haḿ śādhi māḿ tvāḿ prapannam
Ik weet niet meer wat mijn plicht is en ben door een vrekkige zwakheid mijn evenwicht kwijt. In deze toestand vraag ik Je me met zekerheid te vertellen wat het beste voor me is. Ik ben nu Je leerling en geef me volkomen aan Je over. Alsjeblieft, onderricht me.
na hi prapaśyāmi mamāpanudyād
yac chokam ucchoṣaṇam indriyāṇām
avāpya bhūmāv asapatnam ṛddhaḿ
rājyaḿ surāṇām api cādhipatyam
Ik weet niet hoe ik dit verdriet, dat mijn zintuigen alle kracht ontneemt, kan verdrijven. Ik zal het niet kunnen verdrijven, zelfs al verwerf ik een welvarend en onbetwist koninkrijk op aarde met macht zoals de halfgoden in de hemel..
sañjaya uvāca
evam uktvā hṛṣīkeśaḿ guḍākeśaḥ parantapaḥ
na yotsya iti govindam uktvā tūṣṇīḿ babhūva ha
Sañjaya zei; Nadat Hij deze woorden gesproken had, zei Arjuna, de bedwinger van de vijand, tot Kṛṣṇa: ‘Govinda, ik zal niet strijden’, en zweeg.
tam uvāca hṛṣīkeśaḥ prahasann iva bhārata
senayor ubhayor madhye viṣīdantam idaḿ vacaḥ
Op dat moment, o afstammeling van Bharata, sprak Kṛṣṇa te midden van beide legers glimlachend de volgende woorden tot Arjuna, die door verdriet was overmand.
śrī-bhagavān uvāca
aśocyān anvaśocas tvaḿ prajñā-vādāḿś ca bhāṣase
gatāsūn agatāsūḿś ca nānuśocanti paṇḍitāḥ
De Allerhoogste Persoonlijkheid Gods zei: Hoewel je geleerde woorden spreekt, treur je om iets wat het treuren niet waard is. Zij die wijs zijn, treuren noch om de levenden noch om de doden.
na tv evāhaḿ jātu nāsaḿ na tvaḿ neme janādhipāḥ
na caiva na bhaviṣyāmaḥ sarve vayam ataḥ param
Nooit was er een tijd dat Ik niet bestond, noch jij noch al deze koningen; noch zal ook maar een van ons in de toekomst ophouden te bestaan.
dehino’smin yathā dehe kaumāraḿ yauvanaḿ jarā
tathā dehāntara-prāptir dhīras tatra na muhyati
Zoals de belichaamde ziel in dit lichaam geleidelijk van kinderjaren over gaat naar jeugd en ouderdom, zo gaat ze bij de dood naar een ander lichaam over. Een zelfverwerkelijkte ziel raakt door zon verandering niet uit haar overwicht.
mātrā-sparśās tu kaunteya śītoṣṇa-sukha-duḥkha-dāḥ
āgamāpāyino’nityās tāḿs titikṣasva bhārata
O zoon van Kunti, het afwisselend komen en gaan van geluk en verdriet, is als het komen en gaan van zomer en winter. Ze zijn het gevolg van zintuiglijke waarneming, o afstammeling van Bharata, en men moet ze onbewogen leren verdragen.
yaḿ hi na vyathayanty ete puruṣaḿ puruṣarṣabha
sama-duḥkha-sukhaḿ dhīraḿ so’mṛtatvāya kalpate
O beste onder de mensen [Arjuna], wie onverstoorbaar is in vreugde en verdriet en in beide omstandigheden standvastig blijft, is zeker geschikt voor bevrijding.
nāsato vidyate bhāvo nābhāvo vidyate sataḥ
ubhayor api dṛṣṭo’ntas tv anayos tattvadarśibhiḥ
O beste onder de mensen [Arjuna], wie onverstoorbaar is in vreugde en verdriet en in beide omstandigheden standvastig blijft, is zeker geschikt voor bevrijding.
avināśi tu tad viddhi yena sarvam idaḿ tatam
vināśam avyayasyāsya na kaścit kartum arhati
Weet dat datgene waarvan het hele lichaam doordrongen is, onvernietigbaar is. Niemand kan die onvergankelijke ziel vernietigen.
antavanta ime dehā nityasyoktāḥ śarīriṇaḥ
anāśino’prameyasya tasmād yudhyasva bhārata
Het materiele lichaam van het onvernietigbare, onmeetbare en eeuwige levend wezen zal zeker vergaan. Strijd daarom, o afstammeling van Bharata.
ya enaḿ vetti hantāraḿ yaś cainaḿ manyate hatam
ubhau tau na vijānīto nāyaḿ hanti na hanyate.
Noch degene die denkt dat het levend wezen kan doden, noch degene die denkt dat het gedood kan worden, bezit kennis, want het zelf doodt niet en kan niet worden gedood.
na jāyate mriyate vā kadācin
nāyaḿ bhūtvā bhavitā vā na bhūyaḥ
ajo nityaḥ śāśvato’yaḿ purāṇo
na hanyate hanyamāne śarīre
Voor de ziel bestaat er op geen enkel tijdstip geboorte of dood. Ze is niet ontstaan, ze ontstaat niet en ze zal niet ontstaan. Ze is ongeboren, eeuwig, oorspronkelijk en permanent. Ze wordt niet gedood wanneer het lichaam wordt gedood.
vedāvināśinaḿ nityaḿ ya enam ajam avyayam
kathaḿ sa puruṣaḥ pārtha kaḿ ghātayati hanti kam
O Pärtha, hoe kan iemand die weet dat de ziel onvernietigbaar, eeuwig, ongeboren en onveranderlijk is, een ander doden of tot doden aanzetten?
vāsāḿsi jīrṇāni yathā vihāya
navāni gṛhṇāti naro’parāṇi
tathā śarīrāṇi vihāya jīrṇāni
anyāni saḿyāti navāni dehī
Zoals iemand zijn oude ,versleten kleren wegdoet en zich in nieuwe steekt, laat de ziel het oude,nutteloze lichaam achter en hult zich in een nieuw.
nainaḿ chindanti śastrāṇi nainaḿ dahati pāvakaḥ
na cainaḿ kledayanty āpo na śoṣayati mārutaḥ
De ziel kan nooit en door geen enkel wapen in stukken gesneden worden en kan niet door vuur worden verbrand, door water worden bevochtigd of door de wind worden verdroogd.
acchedyo’yam adāhyo’yam akledyo’śoṣya eva ca
nityaḥ sarva-gataḥ sthāṇur acalo’yaḿ sanātanaḥ
Deze individuele ziel is onbreekbaar, onoplosbaar en kan verbrand noch verdroogd worden. Ze is onsterfelijk, overal aanwezig, onveranderlijk, onbeweegbaar en eeuwig dezelfde.
avyakto’yam acintyo’yam avikāryo’yam ucyate
tasmād evaḿ viditvainaḿ nānuśocitum arhasi
Er wordt gezegd dat de ziel onzichtbaar, onvoorstelbaar en onveranderlijk is. Wanneer je dit weet, moet je niet om het lichaam treuren.
atha cainaḿ nitya-jātaḿ nityaḿ vā manyase mṛtam
tathāpi tvaḿ mahā-bāho naivaḿ śocitum arhasi.
Wanneer je daarentegen denkt dat de ziel [of de levenssymptomen] altijd geboren wordt en voorgoed sterft, dan heb je nog geen reden tot treuren, o sterkarmige.
jātasya hi dhruvo mṛtyur dhruvaḿ janma mṛtasya ca
tasmād aparihārye’rthe na tvaḿ śocitum arhasi
Wie geboren is, zal zeker sterven en wordt na de dood zeker weer geboren. Je moet daarom tijdens de onvermijdelijke vervulling van je plicht niet treuren.
avyaktādīni bhūtāni vyakta-madhyāni bhārata
avyakta-nidhanāny eva tatra kā paridevanā
Alle geschapen wezens zijn aanvankelijk ongemanifesteerd, in hun tussentoestand zijn ze gemanifesteerd en wanneer ze worden vernietigd zijn ze opnieuw ongemanifesteerd. Wat valt er dus te treuren?
āścarya-vat paśyati kaścid enam
āścarya-vad vadati tathaiva cānyaḥ
āścarya-vac cainam anyaḥ śṛṇoti
śrutvāpy enaḿ veda na caiva kaścit
Sommigen zien dat de ziel verbazingwekkend is, sommigen beschrijven haar als verbazingwekkend en sommigen horen dat ze verbazingwekkend is, terwijl anderen, zelfs wanneer ze over haar gehoord hebben, helemaal niets van haar begrijpen.
dehī nityam avadhyo’yaḿ dehe sarvasya bhārata
tasmāt sarvāṇi bhūtāni na tvaḿ śocitum arhasi
O afstammeling van Bharata, degene die in het lichaam verblijft, kan nooit worden gedood. Daarom hoef je om geen enkel levend wezen te treuren.
sva-dharmam api cāvekṣya na vikampitum arhasi
dharmyād dhi yuddhāc chreyo’nyat kṣatriyasya na vidyate
Omdat je voorgeschreven plicht die van een kṣatriya is, zou je ervan doordrongen moeten zijn dat er voor jou geen betere bezigheid is dan te strijden volgens religieuze principes; er is dus geen reden tot aarzelen.
yadṛcchayā copapannaḿ svargadvāram apāvṛtam
sukhinaḥ kṣatriyāḥ pārtha labhante yuddham īdṛśam
O Pärtha, fortuinlijk zijn de kṣatriya aan wie zich zulke gelegenheden om te strijden voordoen zonder dat ze daarnaar op zoek waren, want de deuren van de hemelse planeten gaan zo voor hen open
atha cet tvam imaḿ dharmyaḿ saḿgrāmaḿ na kariṣyasi
tataḥ sva-dharmaḿ kīrtiḿ ca hitvā pāpam avāpsyasi
Vervul je daarentegen je religieuze plicht om te strijden niet, dan zul je door je plichten te verwaarlozen zeker zonden begaan en daardoor je reputatie als strijder verliezen.
akīrtiḿ cāpi bhūtāni kathayiṣyanti te’vyayām
saḿbhāvitasya cākīrtir maraṇād atiricyate
De mensen zullen altijd schande van je spreken en voor eerbiedwaardige personen is schande erger dan de dood.
bhayād raṇād uparataḿ maḿsyante tvāḿ mahā-rathāḥ
yeṣāḿ ca tvaḿ bahu-mato bhūtvā yāsyasi lāghavam
De grote legeraanvoerders, die altijd een hoge achting voor je naam en eer hadden, zullen denken dat je het slagveld enkel en alleen uit angst hebt verlaten en zullen je daarom onbeduidend vinden.
avācya-vādāḿś ca bahūn vadiṣyanti tavāhitāḥ
nindantas tava sāmarthyaḿ tato duḥkhataraḿ nu kim
Je vijanden zullen je met vele smalende woorden belasteren en je bekwaamheid bespotten. Wat kan er pijnlijker voor je zijn dan dat?
hato vā prāpsyasi svargaḿ jitvā vā bhokṣyase mahīm
tasmād uttiṣṭha kaunteya yuddhāya kṛta-niścayaḥ
O zoon van Kunti, óf je wordt op het slagveld gedood en je bereikt de hemelse planeten, óf je wint de strijd en geniet van je koninkrijk hier op aarde. Wees daarom vastberaden en sta op en strijd.
sukha-duḥkhe same kṛtvā lābhālābhau jayājayau
tato yuddhāya yujyasva naivaḿ pāpam avāpsyasi
Strijd om het strijden zelf, zonder te denken aan geluk of verdriet, winst of verlies, overwinning of nederlaag; wanneer je zo handelt, zul je nooit tot zonden vervallen.
eṣā te’bhihitā sāḿkhye buddhir yoge tv imāḿ śṛṇu
buddhyā yukto yayā pārtha karma-bandhaḿ prahāsyasi
Tot dusver heb Ik je deze kennis op analytische wijze uitgelegd; luister nu hoe Ik haar omschrijf met betrekking tot het verrichten van activiteiten die geen karma opleveren. O zoon van Pṛthā, handel je volgens deze kennis, dan kun je jezelf bevrijden van de gebondenheid die veroorzaakt wordt door activiteiten.
nehābhikrama-nāśo’sti pratyavāyo na vidyate
svalpam apy asya dharmasya trāyate mahato bhayāt
Dit streven kent geen verlies noch vermindering en een kleine vooruitgang op dit pad kan iemand voor het grootste gevaar behoeden.
vyavasāyātmikā buddhir ekeha kuru-nandana
bahu-śākhā hy anantāś ca buddhayo’vyavasāyinām
Zij die zich op dit pad bevinden zijn vastberaden en richten zich op een doel. Maar de intelligentie van hen die aarzelen, O geliefd kind van de Kuru’s, is wijdvertakt.
yām imāḿ puṣpitāḿ vācaḿ pravadanty avipaścitaḥ
veda-vāda-ratāḥ pārtha nānyad astīti vādinaḥ
Mensen met weinig kennis zijn zeer gehecht aan de bloemrijke taal van de veda’s, die verschillende soorten resultaatgerichte activiteiten aanraden om bevorderd te worden naar de hemelse planeten voor een aanzienlijke geboorte, macht enzovoort. Omdat ze naar zinsbevrediging en een weelderig leven verlangen, beweren ze dat er daarbuiten niets anders bestaat.
kāmātmānaḥ svarga-parā janma-karma-phala-pradām
kriyā-viśeṣa-bahulāḿ bhogaiśvarya-gatiḿ prati
Zij die te gehecht zijn aan zinsbevrediging en materiele rijkdommen en die verward raken door zulke dingen, zullen in hun geest niet de vastberaden overtuiging ontwikkelen om de Allerhoogste Heer toegewijd te dienen.
bhogaiśvarya-prasaktānāḿ tayāpahṛta-cetasām
vyavasāyātmikā buddhiḥ samādhau na vidhīyate
Degene die te zeer aan zingenot en aardse weelde hangen en hierdoor verward van geest zijn , komen niet tot het vaste besluit de Allerhoogste toegewijd te dienen.
traiguṇya-viṣayā vedā nistraiguṇyo bhavārjuna
nirdvandvo nitya-sattva-stho niryoga-kṣema ātmavān
De veda’s spreken vooral over de drie hoedanigheden van de materiele natuur. O Arjuna, ontstijg aan deze drie hoedanigheden. Raak bevrijd van alle dualiteiten en van alle bezorgdheid om winst of veiligheid en wees verankerd in het zelf.
yāvān artha udapāne sarvataḥ saḿplutodake
tāvān sarveṣu vedeṣu brāhmaṇasya vijānataḥ
Alle doeleinden die door een kleine waterbron worden gediend, kunnen in een keer worden gediend door een groot waterreservoir. Op dezelfde manier kan elk resultaat van het volgen van de veda’s verkregen worden door iemand die hun werkelijke bedoeling kent.
karmaṇy evādhikāras te mā phaleṣu kadācana
mā karma-phala-hetur bhūr mā te sańgo’stv akarmaṇi
Je hebt het recht om je voorgeschreven plicht te verrichten, maar je hebt geen recht op de vruchten ervan. Zie jezelf nooit als de oorzaak van de resultaten van je activiteiten en wees nooit gehecht aan het niet vervullen van je plicht.
yoga-sthaḥ kuru karmāṇi sańgaḿ tyaktvā dhanaḿjaya
siddhy-asiddhyoḥ samo bhūtvā samatvaḿ yoga ucyate
O Arjuna, wees onwankelbaar in het vervullen van je plicht en geef alle gehechtheid aan succes en falen op. Zulke gelijkmoedigheid wordt yoga genoemd.
dūreṇa hy avaraḿ karma buddhi-yogād dhanaḿjaya
buddhau śaraṇam anviccha kṛpaṇāḥ phala-hetavaḥ
O Dhanaïjaya, hou alle weerzinwekkende activiteiten op een grote afstand door devotionele dienst en geef je in dat bewustzijn volledig over aan de Heer. Zij die naar de vruchten van hun activiteiten verlangen zijn gierigaards.
buddhi-yukto jahātīha ubhe sukṛta-duṣkṛte
tasmād yogāya yujyasva yogaḥ karmasu kauśalam
Wie devotionele dienst verricht, bevrijdt zichzelf nog in dit leven van reacties op zowel goede als slechte daden. Beoefen daarom yoga, de kunst van al het handelen.
karmajaḿ buddhi-yuktā hi phalaḿ tyaktvā manīṣiṇaḥ
janma-bandha-vinirmuktāḥ padaḿ gacchanty anāmayam
Door op die manier devotionele dienst aan de Heer te verrichten, ontdoen grote wijzen en toegewijden zich van de resultaten van hun activiteiten in de materiele wereld. Zo raken ze bevrijd uit de kringloop van geboorte en dood en bereiken ze de plaats die vrij is van alle ellende [door terug te gaan naar God].
yadā te moha-kalilaḿ buddhir vyatitariṣyati
tadā gantāsi nirvedaḿ śrotavyasya śrutasya ca
Wanneer je intelligentie uit het dichte woud van verwarring tevoorschijn is gekomen, zul je onverschillig staan tegenover alles wat gehoord is en alles wat zal worden gehoord.
śruti-vipratipannā te yadā sthāsyati niścalā
samādhāv acalā buddhis tadā yogam avāpsyasi
Wanneer je geest niet langer verstoord is door de bloemrijke taal van de veda’s en onbeweeglijk blijft in de concentratie van zelfrealisatie, dan zul je het goddelijke bewustzijn bereikt hebben.
arjuna uvāca
sthita-prajñasya kā bhāṣā samādhisthasya keśava
sthita-dhīḥ kiḿ prabhāṣeta kim āsīta vrajeta kim
Arjuna zei: O Kṛṣṇa, wat zijn de kenmerken van iemand van wie het bewustzijn op die manier van het transcendentale vervuld is? Hoe spreekt hij en wat is zijn taalgebruik? Hoe zit hij en hoe loopt hij?
śrī-bhagavān uvāca
prajahāti yadā kāmān sarvān pārtha manogatān
ātmany evātmanā tuṣṭaḥ sthita-prajñas tadocyate
De Allerhoogste Persoonlijkheid Gods zei: O Pärtha, wanneer iemand het verlangen naar alle soorten van zinsbevrediging, die voortkomen uit gedachtespinsels, opgeeft en wanneer de geest, daardoor gezuiverd, alleen voldoening vindt in het zelf, dan wordt van hem gezegd dat hij zich in zuiver transcendentaal bewustzijn bevindt.
duḥkheṣv anudvigna-manāḥ sukheṣu vigata-spṛhaḥ
vīta-rāga-bhaya-krodhaḥ sthitadhīr munir ucyate
Wiens geest niet verstoord raakt te midden van de drie soorten leed of wie zich niet verheugt tijdens geluk en wie vrij is van gehechtheid, angst en woede, wordt een wijze met een onwankelbare geest genoemd.
yaḥ sarvatrānabhisnehas tat tat prāpya śubhāśubham
nābhinandati na dveṣṭi tasya prajñā pratiṣṭhitā
Wie onbewogen blijft te midden van al het goede en kwade dat hem in de materiele wereld toekomt, zonder het te verheerlijken of te verachten, staat onwankelbaar in volmaakte kennis..
yadā saḿharate cāyaḿ kūrmo’ńgānīva sarvaśaḥ
indriyāṇīndriyārthebhyas tasya prajñā pratiṣṭhitā
Wie in staat is zijn zintuigen van de zinsobjecten terug te trekken zoals de schildpad zijn ledematen intrekt onder zijn schild, staat onwankelbaar in volmaakt bewustzijn.
viṣayā vinivartante nirāhārasya dehinaḥ
rasa-varjaḿ raso’py asya paraḿ dṛṣṭvā nivartate
Hoewel de belichaamde ziel van zinnelijk genot weerhouden kan worden, blijft de smaak voor zinsobjecten bestaan. Maar wanneer ze zulke bezigheden opgeeft omdat ze een hogere smaak ervaart, is ze onwankelbaar in haar bewustzijn.
yatato hy api kaunteya puruṣasya vipaścitaḥ
indriyāṇi pramāthīni haranti prasabhaḿ manaḥ
De zintuigen zijn zo sterk en onstuimig, o Arjuna, dat ze zelfs de geest van een wijsgerig persoon die zich inspant ze te beheersen, met geweld kunnen meesleuren.
tāni sarvāṇi saḿyamya yukta āsīta mat-paraḥ
vaśe hi yasyendriyāṇi tasya prajñā pratiṣṭhitā
Wie zijn zintuigen beheerst en volledig in bedwang houdt en zijn bewustzijn op Mij richt, wordt een mens van onwankelbare intelligentie genoemd.
dhyāyato viṣayān puḿsaḥ sańgas teṣūpajāyate
sańgāt saḿjāyate kāmaḥ kāmāt krodho’bhijāyate
Door zijn aandacht op de zinsobjecten te richten, raakt men aan ze gehecht; uit zulke gehechtheid ontwikkelt zich lust en uit lust ontstaat woede.
krodhād bhavati saḿmohaḥ saḿmohāt smṛti-vibhramaḥ
smṛti-bhraḿśād buddhi-nāśo buddhi-nāśāt praṇaśyati
Uit woede komt volslagen illusie voort en illusie veroorzaakt geheugenverwarring. Wanneer het geheugen verward is, gaat de intelligentie verloren en is de intelligentie eenmaal verloren, dan valt men terug in het materiele moeras.
rāga-dveṣa-viyuktais tu viṣayān indriyaiś caran
ātma-vaśyair vidheyātmā prasādam adhigacchati
Maar wie vrij is van alle gehechtheid en afkeer en in staat is zijn zintuigen met regulerende principes van vrijheid te beheersen, kan de volledige genade van de Heer krijgen.
prasāde sarva-duḥkhānāḿ hānir asyopajāyate
prasanna-cetaso hy āśu buddhiḥ paryavatiṣṭhate
Voor wie zo volkomen tevreden is [in Kṛṣṇa-bewustzijn], bestaat de drievoudige ellende van het materiele bestaan niet meer. Met zo’n tevreden bewustzijn zal iemands intelligentie snel doelgericht zijn.
nāsti buddhir ayuktasya na cāyuktasya bhāvanā
na cābhāvayataḥ śāntir aśāntasya kutaḥ sukham
Wie niet verbonden is met de Allerhoogste [door Kṛṣṇa-bewustzijn], kan geen transcendentale intelligentie en geen onbewogen geest hebben, zonder welke vrede onmogelijk is. En hoe kan er geluk bestaan zonder vrede?
indriyāṇāḿ hi caratāḿ yan mano’nuvidhīyate
tad asya harati prajñāḿ vāyur nāvam ivāmbhasi
Zoals een boot op het water meegevoerd wordt door een sterke wind, zo kan zelfs een van de ronddolende zintuigen waarop de geest zich richt, iemands intelligentie meevoeren.
tasmād yasya mahā-bāho nigṛhītāni sarvaśaḥ
indriyāṇīndriyārthebhyas tasya prajñā pratiṣṭhitā
Wie zijn zintuigen van de zinsobjecten kan weerhouden, o sterkarmige, is daarom zeker iemand met een onwankelbare intelligentie.
yā niśā sarva-bhūtānāḿ tasyāḿ jāgarti saḿyamī
yasyāḿ jāgrati bhūtāni sā niśā paśyato muneḥ
Wat nacht is voor alle levende wezens, is de tijd van ontwaken voor iemand met zelfbeheersing. En wat voor alle wezens de tijd van ontwaken is, is nacht voor de wijze die bezig is met zelfbeschouwing.
āpūryamāṇam acala-pratiṣṭhaḿ
samudram āpaḥ praviśanti yadvat
tadvat kāmā yaḿ praviśanti sarve
sa śāntim āpnoti na kāma-kāmī
Alleen iemand die niet verstoord wordt door de onophoudelijke stroom van verlangens—die als rivieren in de oceaan stromen, die zelf voortdurend gevuld wordt, maar altijd rustig blijft—kan vrede vinden, maar degene die zulke verlangens probeert te vervullen niet.
vihāya kāmān yaḥ sarvān pumāḿś carati niḥspṛhaḥ
nirmamo nirahaḿkāraḥ sa śāntim adhigacchati
Wie alle verlangens naar zinsbevrediging heeft opgegeven, wie een leven vrij van verlangens leidt, wie alle bezitsdrang heeft opgegeven en vrij is van vals ego—alleen hij kan werkelijke vrede vinden. vinden
eṣā brāhmī sthitiḥ pārtha naināḿ prāpya vimuhyati
sthitvāsyām anta-kāle’pi brahma-nirvāṇam ṛcchati
Dat is de spirituele en goddelijke levenswijze, en wie deze heeft bereikt, zal niet meer verward zijn. Wanneer iemand zich zelfs op het moment van de dood in die toestand bevindt, kan hij het koninkrijk van God binnengaan.